De diagnose FTD wordt gesteld aan de hand van een aantal criteria
-vroeg in het beloop is er ontremd gedrag
-vroeg in het beloop is er apathie of onverschilligheid
-vroeg in het beloop is er dwangmatig gedrag
-vroeg verlies van empathie
-verandering van eetgewoonten
-neuropsychologisch profiel
 
Aangezien patiënten zelf vaak weinig inzicht hebben in hun situatie, is een aanvullend gesprek met iemand uit de directe omgeving (hetero-anamnese) vaak noodzakelijk.
 
Enkele beeldvormende technieken (MRI, SPECT- en/of PET-scans) kunnen worden gebruikt om de aantasting van de hersenen te meten. Vaak in de beginfase, vertonen deze scans helemaal geen afwijkingen.
Op basis van genetisch onderzoek of autopsie (na overlijden van de patiënt) kan de diagnose definitief worden vastgesteld. 
Dit kan van belang zijn voor families waarin FTD vaak voorkomt. Dit zou kunnen wijzen op een genetisch verband.
 
 
Behandeling
Tot op heden is het niet mogelijk van FTD te genezen of het ziekteverloop te stoppen; alleen gedragssymptomen worden met behulp van medicatie behandeld.
In de begeleiden van de patiënt en hun naasten staat het geven van duidelijke uitleg voorop.
Het is belangrijk dat de omgeving zich realiseert dat de patiënt die aan FTD leidt, van het gedrag en karakter is veranderd zonder dit zelf in de gaten te hebben.

Er is een diagnose vast gesteld. Wat moet ik nu? Wat moet er geregeld worden en waar kan ik hulp krijgen?

 

De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) vergoedt langdurige zorg voor mensen met een ernstige beperking.

Het gaat om beperkingen door een handicap, chronische ziekte of ouderdom.
 
De AWBZ vergoedt de volgende soorten zorg:
 
Persoonlijke verzorging.
Bijvoorbeeld hulp bij douchen, aankleden of naar het toilet gaan.
Verpleging.
Zoals wonden verzorgen of injecties geven.
Begeleiding.
Begeleiden van activiteiten en dagopvang.
Behandeling.
Zoals revalidatie of de behandeling van een chronische ziekte.
Langdurig verblijf in een zorginstelling.
Zoals wonen in een verpleeghuis of verzorgingshuis.
Kortdurend verblijf in een zorginstelling Bijvoorbeeld een gehandicapt kind dat een paar dagen per week naar een instelling gaat.
Ziekenhuisverblijf, mantelzorg, gebruikelijke zorg (korter dan 3 maanden) en voorzieningen uit de Wmo vallen niet onder de AWBZ. Voor de meeste vormen van AWBZ-zorg heeft u een AWBZ-indicatie nodig. Maar er zijn ook vormen van AWBZ-zorg waar u geen AWBZ-indicatie voor nodig heeft. Bijvoorbeeld vaccinaties of zwangerschapsafbreking. Of zorg omdat u blind of doof bent.
 
U kunt de AWBZ-zorg op 2 manieren regelen:
Zorg in natura
Bij zorg in natura bepaalt de zorgaanbieder hoe u de zorg krijgt.
Persoonsgebonden budget (pgb)
U kunt ook de zorg zelf regelen met een persoonsgebonden budget (pgb).
 
Wmo staat voor Wet maatschappelijke ondersteuning.
De Wmo zorgt ervoor dat iedereen kan meedoen aan de maatschappij en zo veel mogelijk zelfstandig kan blijven wonen.
Zelfstandig leven betekent dat:
u het huis schoon en leefbaar kunt houden;
u in en om uw huis kunt lopen of bewegen;
u binnen uw woonplaats/regio kunt reizen;
u mensen kunt ontmoeten.
 
Maatschappelijke ondersteuning kan op verschillende manieren:
Een algemene voorziening is eenvoudig aan te vragen zonder ingewikkelde procedure. Het gaat bijvoorbeeld om voorzieningen die tijdelijk nodig zijn, zoals tijdelijke hulp bij de huishouding.
Een individuele voorziening is voor één persoon of gezin bedoeld. Een voorbeeld is een rolstoel, die die u als enige gebruikt.
Een collectieve voorziening wordt door verschillende mensen tegelijk gebruikt.
Een voorbeeld is vervoer in de eigen regio, waarbij meer mensen tegelijk reizen in een (rolstoel-) bus.
 
Wmo-hulp is niet mogelijk als er sprake is van:
Een algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal voor mensen met een handicap is bedoeld, in een gewone winkel te koop is en qua prijs niet duurder is dan een vergelijkbaar product. Een voorbeeld is een sta-op-stoel.
Een voorliggende voorziening: een oplossing waar u ook recht op hebt en die voorrang heeft boven een voorziening die de gemeente zou verstrekken.
 
Straks ben ik arbeidsongeschik, wat moet ik doen en hoe ziet het er dan uit voor mij. Kunt u na 2 jaar ziekte niet of niet volledig aan het werk?
Dan krijgt u een keuring van uitvoeringsorganisatie UWV. De UWV-arts en de arbeidsdeskundige bepalen uw eventuele arbeidsongeschiktheid.
UWV-arts bekijkt hoeveel u nog kunt werken. U bespreekt uw lichamelijke of psychische problemen met de arts
van UWV. Daarna stelt de arts vast welke werkzaamheden u wel en niet aankunt. En of uw problemen tijdelijk of blijvend zijn. Arbeidsdeskundige bepaalt welk soort werk u aankunt Als de UWV-arts heeft vastgesteld dat u (gedeeltelijk) kunt werken, krijgt u een gesprek met de arbeidsdeskundige. De arbeidsdeskundige bepaalt welk soort werk u nog kunt
doen. En wat dat betekent voor uw inkomen. Bij loonverlies van meer dan 35% krijgt u recht op een WIA-uitkering.
 
Loonverlies
Loonverlies is het loon dat u door ziekte of handicap minder kunt verdienen dan voordat u ziek werd. De UWV-arts en de
arbeidsdeskundige stellen uw arbeidsongeschiktheid vast aan de hand van het loonverlies. Is het loonverlies minder dan 35%, dan krijgt u geen WIA-uitkering. Loonverlies van 35% of meer. 
De WIA regelt een inkomen bij: 
Loonverlies van minstens 35% maar minder dan 80%. U valt onder de WGA Loonverlies van minstens 80% met een redelijke kans op herstel. Uw arbeidsongeschiktheid is tijdelijk. U valt onder de WGA. Loonverlies van minstens 80% met weinig of geen kans op herstel.
 
U valt onder de IVA.
U ontvangt een uitkering die is gebaseerd op uw laatstverdiende loon.
Loonverlies van minder dan 35% Bij een loonverlies van minder dan 35% bent u volgens de WIA niet arbeidsongeschikt. U gaat (weer) aan het werk en blijft in dienst van uw werkgever. Samen met uw werkgever bekijkt u hoe u kunt blijven werken.
U krijgt een IVA-uitkering, omdat de kans klein is dat u weer aan het werk gaat. Een IVA-uitkering is uw inkomen altijd minstens 75% van het WIA-maandloon. Dit percentage wisselt niet en biedt u dus financiële zekerheid.
Ziet u met een IVA-uitkering toch mogelijkheden om geld te verdienen en weer te gaan werken? Bijvoorbeeld een paar
uur per week? Dan kan dat natuurlijk. U heeft altijd een hoger inkomen als u gaat werken. Met de Rekenhulp IVA ziet u wat werken betekent voor uw totale inkomen per maand.
U krijgt een WGA-uitkering, omdat u nog gedeeltelijk kunt werken. Meestal ontvangt u eerst een loongerelateerde uitkering (LGU). Daarna krijgt u de loonaanvullinguitkering (LAU) óf de vervolguitkering (VVU). In onze brief met de beslissing over uw uitkering staat welke uitkering u krijgt. U ook kijken in het WGA-schema welke uitkering u krijgt. Hoewel uw uitkering lager is als u werkt, is uw totale inkomen altijd hoger. Uw totale inkomen is uw uitkering plus het geld dat u verdient met werken. Hoe meer u verdient, hoe hoger uw totale inkomen is. Werken is dus altijd gunstig. Inkomsten die geen invloed hebben op WGA-uitkering. 
 
De volgende inkomsten hebben geen invloed op uw uitkering:
Het inkomen van uw partner; uw vermogen of spaargeld; een erfenis; alimentatie; kinderbijslag; de huurtoeslag, zorgtoeslag of kinderopvangtoeslag die u van de Belastingdienst ontvangt; een onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk
vrijwilligerswerk die niet hoger is dan € 150 per maand of € 1.500 per jaar. Bent u 23 jaar of ouder? Dan mag u niet meer
krijgen dan € 4,50 per uur. Bent u jonger dan 23 jaar dan is het maximum bedrag € 2,50 per uur.
 
 
Bron: 
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/wia/iva-uitkering-voor-volledig-arbeidsongeschikten?utm_campaign=sea-t-subsidies-a-wia_iva&utm_term=%2Biva%20%2Buitkering&gclid=CLvXz9m53sECFfHKtAodbzYAaA